In een interview werd mij onlangs maar weer eens de vraag gesteld:

“wat is indie?”

Het antwoord dat het toch vooral een handige vergaarbak is voor leftfield popmuziek werd niet geaccepteerd.

“Wat is leftfield?”

Nou ja, eigenwijs.

“Wat maakt popmuziek eigenwijs?”

Dat het niet generiek is.

“Die Smiths van jou maakten toch ook gebruik van klassieke popelementen?”

Na een martelgang van kernachtige vragen, kon ik alleen nog maar stamelen dat indie een afkorting is van het woord independent.

“Zijn we niet allemaal afhankelijk van elkaar?”

Op de Socratische bodem van het leven begint de zingeving. Er ontstond een heel ander gesprek. Over de hardnekkige aantrekkingskracht van dat woord, indie. Al gauw ging het alleen nog maar over schoonheid. En hoe iedereen daar gevoelig voor is. Maar dat niet iedereen het op het juiste moment aangereikt krijgt. Het is geen prestatie om mooie muziek te willen luisteren. Het is onvermijdelijk. Mits je niet al doof en blind geconditioneerd bent door alle voordehandliggendheden. Had mijn grote broer niet dat bandje van de Pixies opgenomen, de Britse platenzaakmedewerker niet het debuut van The Stone Roses aangereikt, de boze voetbaltrainer niet Fear Of A Black Planet van Public Enemy voorgesteld, dan stond ik nou waarschijnlijk ook op het Vrijthof een sjoeske te drinken bij André Rieu. 

Ik heb altijd een oneindige dankbaarheid gevoeld naar alle mensen die de muziek introduceerden die mij door een moeizame puberteit heen zou helpen. Juist omdat ik ook altijd om me heen gezien heb hoe makkelijk het is om -zonder die micro influencers- voor al je emoties veroordeeld te blijven tot de Best Of van Phil Collins. Dit faciliteren van de juiste muziek op het juiste moment is de grootste drijfveer geweest om dj te worden. Het rolmodel was mijn lerares Engels, mevrouw Pekelharing. Zij nodigde ons uit om naast literatuur ook songteksten op de eindlijst te zetten. Ik koos voor Neil Young, Nirvana en Tracy Chapman. Over een songtekst van die laatste stelde mevrouw Pekelharing haar eerste vraag. Gewoon, om er even lekker in te komen. Tijdens een mondeling eindexamen diep in het katholieke zuiden. 

“Wat bedoelt Tracy Chapman in het nummer All That You Have Is Your Soul als ze zingt ‘don’t be tempted by the shiny apple’?”

Ik had geen idee. 

Het teleurgestelde gezicht van mijn favoriete leraar was onverteerbaar en ik begon aan een wanhoopsmonoloog over alle muziek die ik uitgezocht had. Waarom het zo mooi was. Waarom het zoveel voor me betekende. Over willen branden. Tot het bittere eind. Om maar niet uit te hoeven doven. Out with a vlam!

De gemiddelde examencommissaris had me honend de deur gewezen. Mevrouw Pekelharing noteerde een negen. Een paar maanden later begon ik in Nijmegen met draaien. En zou nooit meer stoppen.

De enige drijfveer was en is mooie muziek een plek geven. Dikke hits of obscure nuggets. Het maakt me geen bolle bips uit. Iets stom vinden alleen maar omdat het op 1 staat is net zo onnozel als iets mooi vinden alleen maar omdat het op 1 staat. Alleen vereisen de nuggets wat nou eenmaal meer aandacht. Ik ging voor het eerst een eigen avond organiseren. De Avond van het Kippenvel. Een ode aan veelal onderbelichte liedjes, zeker op een dansvloer. Op een gegeven moment kwamen hier ook bands bij. Neutral Milk Hotel, Camera Obscura en The LA’s op de dansvloer. Daryll-Ann, Johan en Spinvis op het podium. 

Iedere keer als ik een nieuwe favoriete act probeerde te boeken, kwam ik bij hetzelfde label uit (Excelsior Recordings). Wilde ik iets over deze bands lezen kwam ik bij dezelfde schrijvers uit (Gijsbert Kamer, Norbert Pek, Ionica Smeets). Er ontstond een besef van een beweging. Nou weet ik dat Henk Krol ook bij iedere verkiezingen weer opnieuw zoiets beseft. Maar dit was anders. Dit was hecht. Een band voor het leven, alleen maar gebaseerd op het moeten delen van al die geweldige, maar onderbelichte muziek. Gedachten gaan uit naar de avontuurlijke programmeur van de Sjor in Roggel, het hoofd marketing van 013 met haar sturm und drang of die ene barman van Rotown met zijn nonchalante, maar altijd rake tips voor de dansvloer aan het einde van de avond. 

Meer dan een voorzichtig besef was het allemaal nog niet. In de praktijk stond je nog steeds de helft van de tijd achter de draaitafels uit te leggen waarom je liever een goeie hip hop plaat draaide dan voor de zoveelste keer The Prodigy. Of waarom Pulp een stuk grappiger is dan de Bloodhound Gang, als je eenmaal besloot te luisteren. Het is geen harde wetenschap maar de eerste keer dat ik een gevoel kreeg van een kritische massa, van een onomkeerbare sociale dynamiek en een definitieve groepering van over het cultuurlandschap verspreide liefhebbers, dat was op Into The Great Wide Open. Van binnenuit georganiseerd. Van buitenuit omarmd. 

Ik zie de eenzame festivalbezoeker met gitaar nog lopen langs alle kampvuren op het strand, aan het eind van de eerste editie. Mag ik hier dan misschien Under The Bridge spelen? Nee joh, kom gewoon lekker erbij zitten! Tot de volgende ochtend werd er gepraat over Art Brut en Lykke Li. Zeevrouwenkoor was ons nieuwe favoriete woord. En Vlieland de mooiste plek op aarde.

Inmiddels heeft het festival haar dadendrang ook verplaatst naar het terrein van duurzaamheid, streekproducten en een organisatiecultuur die de gedwongen ZZP-er van vandaag niet weg zet bij het vuil van gister. Maar voor mij blijft het eerst en vooral het manifest van een groeiend zielsverwantschap. Een nieuwe muzikale orde die schoonheid op 1 plaatst. Het bewijs dat Nile Rogers en Anna Meredith of Ronnie Flex en The Orwells gewoon naast elkaar kunnen bestaan. Moeten bestaan. Tot de dag dat een triviale term als indie niet meer nodig zal blijken. 

against all odds

Laat een reactie achter