In juni mochten we weer naar de film met zijn allen. Nou ja, met zijn allen. Ik zat met een stuk of twintig anderen in de grootste filmzaal van Utrecht naar Interstellar te kijken. Acht stoelen naast me zat Mabel. We riepen even een hoe-is-het gesprekje naar elkaar. Een paar rijen voor ons arriveerde het enige stel van de avond, in de love-seats. De hele onderneming voelde een beetje als zwemmen in een door het hotel of de camping met een drijvend touwtje afgezet stuk water, in een uitgestrekt meer. Het is aangenaam. Maar je bent je voortdurend bewust van de gapende leegte en van wat er allemaal vooral niet mag.

Als arbeider van de nacht zit ik vaak alleen in de bios. Maar dit was anders. Dit was zaterdagavond. Saturday night at the movies. Who cares what picture you see. When you’re huggin’ with your baby. In the last row in the balcony? The Drifters scoorden er een grote hit mee. En dan stond er vanavond ook nog eens een epische blockbuster op het zilveren menu. Maar ik kwam er maar moeizaam in. Voorfilmpjes gingen aan me voorbij, popcorn bleef onaangeraakt en Jean Mineur werd niet gemist. Zelfs de dwangmatige beugelplopper vlak voordat de film begint, kreeg de wenkbrauwen niet gefronst.

Het drijvend touwtje ging in mijn kop zitten. Ik zag het bij het eerste museumbezoek. Bij het eerste concert. Maar vooral bij mijn eigen eerste voorzichtige activiteiten. Als DJ hoef je niet naar het publiek te kijken om te weten hoe de sfeer erbij ligt. Wellicht af en toe de badmeesterblik. Staren over de dansvloer als over een vijftigmeterbad. Kleur zwembroek of merk snorkel valt niet op, maar als iemand verdrinkt zie je het meteen. Sfeer is meer dan de som van zwembroeken en snorkels. Daar hoef je niet voor te kijken. Dat voel je. En zo voel je het ook als die ontbreekt.

Totaal ontroerend vond ik de trouwe dansers die voor de eerste online dj sets hun studentenkamer verbouwd hadden tot dansvloer; kerstlampjes van de Action als lichtshow en bemoedigende teksten op restanten oud papier. Ook voltallige gezinnen die in keukens stonden te dansen blijven voor altijd bij. Of de eenling die -het vriendelijke gezicht vol in beeld- gewoon een beetje mee aan het kijken was, zoals ie dat ook altijd deed tijdens het uitgaan, met een biertje, aan de rand van de dansvloer. Maar zodra de camera uitging, voelde ik elke keer weer toch vooral een enorme leegte. Een voor allen, allen alleen. Waar is iedereen nu? Hoe gaat het echt met ze? Dit was niet zoals D’Artagnan het ooit bedacht had!

Een festival zette me in een hoogwerker. Tegen een goeie gage, op lokatie en met een koolbox vol backstage-fruit. Deze boeking kwam nog het dichtst bij een normaal optreden. Tijdens de repetitie had ik mijn eerste moment van euforie deze zomer. Met “Right Here, Right Now” over de monitoren langzaam richting de wolken. Van wie zijn die armen daar in de lucht? Ben ik nu een Jesus Christ pose aan het doen? Ik begreep die EDM dj’s ineens een stuk beter. Hoger. Nog hoger. Zestien meter. Zeventien meter. Achttien meter. Net toen ik overwoog om de rest van mijn leven alleen nog maar trance te draaien, viel het geluid ineens weg.

Wind in de haren. Tinnitus in de oren.

Het ijzeren bakje kraakte onder mijn voeten. Een appel rolde de diepte in. In één stille klap van godenzoon naar werkeloze met hoogtevrees. Geen sfeer waar je op door kunt pakken. Geen publiek dat je er doorheen sleept. Hoe Het Danst? Nou, niet.

Toch heeft die gekke hoogwerker weer een beetje de weg naar boven ingezet. Het weekend erna stond ik voor het eerst in maanden op het podium van mijn eigen cluppie, TivoliVredenburg. Als onderdeel van Walk The Line, een soort Willy Wonka tour door het gebouw met in iedere zaal een andere programmering. Eindelijk weer publiek en -misschien nog wel mooier- collega’s aan mijn zijde. Geluidstechnicus Allert en ik aten van te voren samen in de artiestenfoyer. Iets wat we hiervoor nooit deden. We lagen elkaar nooit zo. Hij vond mij te zoet. Ik vond hem te zuur. We konden er nu na tweeëntwintig jaar samenwerken eindelijk samen om lachen. Wat hadden we dit gemist.

Tijdens Walk The Line gaf ik een kort, los college over protestsongs door de jaren heen. Er hoefde dus niet gedanst te worden. Niet in een web van afzetlint. Ook niet op afstand online. Daardoor werd het verdriet van de dansvloer even niet zo geaccentueerd. Het voelde bijna als radio maken. Maar dan zonder uit te zenden en exclusief voor de mensen aanwezig. Het deed me denken aan een van de meest romantische draaitafelavonturen van de afgelopen jaren. Voor ons aller Into The Great Wide Open.

Twee jaar geleden liepen er honderd festivalbezoekers in het donker achter mij aan over het strand, met op de koptelefoon het verhaal van de rattenvanger van Hamelen. Eindbestemming was een in het zand uitgegraven DJ booth. Het idee was om met zijn allen naar de zonsopkomst te staren en dat ik er dan live een soundtrack bij zou verzinnen. Een idee dat geboren werd toen ik ooit een keer lange tijd stil kwam te staan in een skilift. Zwevend in een stoeltje midden voor een gigantisch massief. Het stemde contemplatief. De mooiste liedjes dienden zich aan.

Een serenade aan een natuurfenomeen. Het moest eruit.

De Sint Pietersberg is een leuke bult, maar echte massieven hebben we niet in Nederland. Wel het mooiste eiland. En een zon, die opkomt. Daar kun je je klok op gelijk zetten. Dat is precies wat we in het oorspronkelijke weekend van Into The Great Wide Open weer gaan doen. Stroomkabels zonder eind zijn besteld en Vlieland is alvast druk aan het poseren. Island in the stream. Meekijken kan vanachter mijn draaitafels op het strand. Maar je kunt ook op je eigen dak gaan zitten. Of aan de gracht. Langs de Waal.

Zonder drijvende touwtjes. Ook niet in het hoofd.

Eternal Sunrise Of The Spotless Mind!

Laat een reactie achter